

AOM 214, lijn DH, Haarlemmerplein, circa 1900
Foto: Ansichtkaart - verzameling René van Lier
Home > Tram > Paardentram > Serie > Serie 32(214-219)
Amsterdamsche Omnibus Maatschappij - Serie 214-219
Serie: 214-219
Type: dicht paardentramrijtuig
Bouwjaar: 1893
Fabrikant wagenbak:
Amsterdamsche Omnibus Maatschappij, Amsterdam
Lengte : 5700 mm (wagenbak met balkons)
Lengte : 3700 mm (wagenbak zonder balkons)
Lengte : 1000 mm (balkons)
Breedte: 2050 mm
Breedte: 2020 mm (over de hoekstijlen)
Hoogte:
Radstand: 1625 mm
Wieldiameter:
Gewicht :
Aanschafprijs :
Passagiersindeling : 14-10
Ter uitbreiding van het wagenpark werd een serie van 6 dichte paardentramrijtuigen geleverd met de nummers 214-219. De wagens waren bij de bouw al van hoger geplaatste luifels en regenlijsten voorzien. De remblokken zaten aan de binnenkant van de wielen.
Deze wagens waren bij aflevering in de nieuwe kleurstelling blauw met bruine panelen. De maatschappijnaam werd voluit op het onderpaneel gezet, eerst met grote letters over de gehele lengte en vervolgens met kleinere letters op drie regels in het midden.
Verder hadden ze langwerpige koersborden opzij op het dak en ronde op de kop van de luifels te plaatsen en voorts stonden er drie kortere borden opzij op het dak en kopborden in per lijn verschillende vorm en kleur.
Van 1888 tot 1894 stonden in plaats van de zijkoersborden reclameborden met de tekst "Van Houten's Cacao de beste - goedkoopste in gebruik"op het dak. Kort na de invoering hiervan kwam er één kort zijkoersbord midden op het bovenpaneel.
Na 1895 werd begonnen met het plaatsen van lichtopeningen met verwisselbare gekleurde glazen voor lijnaanduiding bij avond. Zij kwamen in de bovenpanelen rechts opzij, bij de reeds aanwezige lampen, die licht naar voren en naar achteren gaven door openingen in de kopschotten en tevens het inwendige van de rijtuigen verlichtten. De bel hing aan de rand van de luifel. Dit bleef zo, toen de luifels hoger werden gezet.
In 1900 kwamen de wagens in handen van de Gemeentetram Amsterdam(GTA). Van 1900 af werden op een aantal lijnen geen kopborden meer gebruikt, maar een klapbord dwars midden op het dak.
Bij de Gemeentetram werden al snel een aantal paardentramwagens provisorisch in gebruik genomen als elektrische bijwagen. Deze wagens werden provisorisch als aanhangrijtuig gebruikt, waarbij zij wel van koppelingen werden voorzien, maar bijvoorbeeld nog niet van elektrische verlichting. Deze wagens reden sindsdien afwisselend als bijwagen en als paardentram in de dienst. Een definitieve wijziging tot elektrische bijwagen vond later plaats. De wagens 214-219 uit deze serie hebben echter niet als
provisorisch elektrische bijwagen gereden.
Deze serie werd echter in etappen verbouwd tot elektrische bijwagen, waarbij ze in meerdere verbouwingsvarianten op straat kwamen. Allereerst werd rijtuig 216 in 1903 als eerste rijtuig van de serie verbouwd. Dit rijtuig kreeg hierbij elektrische verlichting en elektrische schelgeleidingen, ook werden elektrische koppelingen aangebracht en werden de kettingen op de balkons vervangen door afsluithekjes, Voorts bestonden de wijzigingen uit het aanbrengen van nieuwe treeplanken, het aanbrengen van betaalkleppen in plaats van schuifjes voor het bedienen van de reizigers op het voorbalkon vanuit het middengedeelte van de wagens. De zit/staanplaatsindeling werd 14-12. In 1906 werd het rijtuig voorzien van zakkende ramen.
In 1907 werden de 214, 215, 217 en 218 verbouwd tot elektrische bijwagen. In 1910-1911 werden bij deze wagens de balkons verlengd, waardoor het aantal zit/staanplaatsen zich uitbreidde tot 20-18. Hierbij werd tevens de wagenbak iets verlengd, zodat nu 4 zijruiten in plaats van 3 zijruiten in de wagenbak zaten, hetgeen ook de vermeerdering van het aantal zitplaatsen(in langsbank-opstelling) verklaard. Hierbij werden deze wagens bij Werkspoor tevens voorzien van een nieuw onderstel. De wagens werden hierbij tevens vernummerd in 186-189.
Eveneens in 1907 werd rijtuig 219, tezamen met 5 rijtuigen uit andere series, voorzien van dwarsbanken en uitneembare zijruiten bij hun ombouw tot elektrische bijwagen, zodat de wagens in de winter als dicht rijtuig en in de zomer als semi-open bijwagen dienst konden gaan doen. De indeling werd 16-12.
In 1914 werd bij alle wagens ook een luchtfluit geplaatst vanwege het invoeren van fluitsignalen ter waarschuwing van de conducteur in de motorwagen die deze weer doorgaf aan de bestuurder van de motorwagen. Die fluitsignalen waren zelfs tweetonig in verband met het rijden met twee bijwagens, elk met zijn eigen toon, de tweede met de laagste. De bijwagens kregen tevens een solenoïderem. Het elektrisch
remmen was in die dagen van rustig verkeer nog een uitzondering. Als een bestuurder daartoe overging, moest hij dat speciaal in zijn dagrapport zetten.
In 1912 werd een nieuw nummerschema door de GTA geïntroduceerd voor de elektrische paardentrambijwagens,tw.:
- De wagens voorzien van zakkende schuiframen zouden, op volgorde, worden vernummerd in de reeks 563-605.
- Een tweede serie betrof het zestal wagens, die van dwarsbanken en uitneembare zijruiten waren voorzien en de nummers 606-611 zouden krijgen.
- Een derde groep vormden de acht wagens die van ventilatiekleppen boven de zijruiten waren voorzien en vermoedelijk de nummers 612-619 zouden krijgen toebedeeld.
- Tot een vierde groep behoorden de niet van schuiframen of ventilatiekleppen voorziene wagens, waarvan onbekend is welke serienummers deze zouden krijgen.
- De vijfde en laatste groep bestond uit de paardentrams die nog op de lijn naar Sloterdijk dienst deden.
Voor deze serie, de 214-219(deels vernummerd in 186-189), betekende dit het volgende: de 216 zou dan het nummer 592 krijgen en de 219 het nummer 608. De 186-189(ex-214,215,217 en 218) zaten op dat moment nog niet in het nieuwe nummersysteem.
Na 1912 werd een tweede nieuw nummerschema door de GTA geïntroduceerd voor de elektrische paardentrambijwagens, waarbij de dichte wagens werden vernummerd in de reeks 501-562. De dichte wagens, die in eerste instantie boven de 562 genummerd zouden worden, werden veelal vervroegd afgevoerd en de open bijwagens zouden nu vanaf 563 genummerd gaan worden. Voor de reeds vernummerde wagens, gold vanaf 1916 een administratief nummer in de 900-reeks met de 2 volgnummers van het oude nummer. De 592(wagen 216) en 608(wagen 219) waren echter beiden nog niet vernummerd en bleven dus bij de Gemeentetram dienst doen met hun oude AOM-nummer.
De rijtuigen 186-189(ex-214,215,217 en 218) werden in dit vernieuwde nummersysteem uiteindelijk vernummerd in 538-541. Voor het verdere verloop bij deze wagen verwijzen wij u naar het serieblad 51(serie 501-562)
De paardentramlijn Amsterdam - Sloterdijk, die sinds eind 1905 in handen van de Gemeente Amsterdam was gekomen en daarmee werd toegevoegd aan het tramnet van de Gemeentetram Amsterdam reed in de eerste jaren van haar GTA-bestaan met eigen dicht en open paardentrammaterieel uit de voormalige AOM-vloot en werd sindsdien geëxploiteerd vanuit de remise Brouwersgracht. Op 9 maart 1906 werd de lijn doorgetrokken naar het Haarlemmerplein en tevens had de lijn inmiddels het lijnnummer 12 gekregen. Op 1 december 1906 werd de lijn echter weer teruggetrokken tot het Nassauplein, omdat men vond dat paardentramlijn 12 en elektrische tramlijn 5 elkaar toch wel hinderden. Men was voornemens om de lijn uiteindelijk te vervangen door een autobuslijn, maar dit resulteerde in een fiasco, zodat men rond 1913 toch besloot over te gaan tot elektrificatie van de lijn. Maar door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bleek dit voorlopig niet mogelijk. De oude paardentrams die nu dienst deden vertoonden langzamerhand wel zoveel gebreken dat men een aantal betere exemplaren aan het stadsnet, waar ze als bijwagen van de elektrische tram hadden dienst gedaan, onttrok om aldus de dienst naar Sloterdijk te kunnen blijven exploiteren. Dit betrof o.a. bijwagen 216 uit deze serie, die hiermee dus weer als paardentrambijwagen ging dienst doen. Op 4 augustus 1916 kwam eindelijk lijn 12 als elektrische tramlijn in dienst en daarmee kon wagen 216 buiten dienst worden gesteld. Aansluitend werden de wagens 216, 569 en 603, die de laatste twee jaar als dichte wagens op lijn 12 hadden dienstgedaan, in 1916 verkocht aan de Tram- en Bargedienst-Vereeniging (TBV), waar ze op de lijn Utrecht - Jutphaas - Vreeswijk, wederom als paardentram, kwamen te rijden. Hier kregen zij de nieuwe parknummers 15 t/m 17. Zij waren hiervoor voor 1067mm-spoor aangepast. Op 17 augustus 1923 werd autotractie ingevoerd, waarmee de paarden werden vervangen door tractoren. Hierbij reed een bus tussen Utrecht CS en de Westerkade, waar het paardentramrijtuig achter de bus werd gehangen. Vervolgens ging het geheel als tractortram naar Vreeswijk. Vanaf daar reed de autobus solo verder naar Vianen. Op 1 januari 1929 reed de tractortram voor het laatst en werd de tramlijn opgeheven ofwel geheel verbust. Het materieel werd aansluitend afgevoerd.
De komst van nieuwe bijwagens betekende dat de GTA in 1918 een flink deel van de oude paardentramrijtuigen, die inmiddels in de elektrische dienst reden kon afvoeren. Ook rijtuig 219 werd in 1918 gesloopt.
In hun hele loopbaan hebben de wagens 214-219 slechts op een beperkt aantal paardentramlijnen dienst gedaan,tw.:
De eerste inzet van deze serie is vooralsnog onduidelijk. Op 10-11-1896 werd de nieuwe lijn DB (Dam - De Clercqstraat, geëxploiteerd vanuit de remise Stadhouderskade) ingesteld, waarop de reeks 214-219 ging dienst doen. Al snel werd duidelijk dat dit materieel teveel van het goede was. Reden om in juni 1897 over te gaan op kleiner materieel, waardoor de 214-219 weer over het paardentramnet werden verdeeld.
In de zomer van 1900 reden de wagens verdeeld over 3 lijnen,tw.: de 214 was reservewagen voor lijn DH (Dam - Haarlemmerplein, gereden vanuit de remise Brouwersgracht). Een reservewagen werd alleen ingezet als de
paardentramwagen op de vaste dienstwagen defect was en ging na diens reparatie dan weer op reserve. De 215 was reservewagen voor lijn DV (Dam - Verlengde Vondelstraat, gereden vanuit de remise Stadhouderskade), terwijl wagen 219 op die lijn als vaste dienstwagen 1 was ingedeeld. Bij mooi weer werd die 219 dan vervangen door open paardentramwagen 242. De 216 en 218 waren reservewagens voor lijn DS (Dam - Sarphatistraat, geëxploiteerd vanuit de remise Roetersstraat). De indeling voor wagen 217 is onbekend.
| Verbouwd tot Provisorisch |
Verbouwd tot | Voorzien van | Vernummerd | Vernummerd | Laatste inzet | |||||||
| Wagennr. | Aflevering | In Dienst | Op Lijn | elektrische bijwagen | elektrische bijwagen | verlengd balkon | op | in | Buiten Dienst | op lijn | Afvoer op | Afvoer naar |
| 214 | - -1893 | -10-1893 | --- | -04-1907 | -09-1911 | -09-1911 | 186 | -08-1916 <- ... -> -10-1917 | -08-1916 <- ... -> -10-1917 | "Vernummerd tot GTA-aanhangrijtuig 538" | ||
| 215 | - -1893 | -10-1893 | --- | -05-1907 | -09-1911 | -09-1911 | 187 | -06-1914 | -06-1914 | "Vernummerd tot GTA-aanhangrijtuig 539" | ||
| 216 | - -1893 | -11-1893 | --- | -09-1903 | --- | --- | --- | 04-08-1916 | 12 | -09-1916 | Tram- en Bargedienst-Vereeniging (TBV), Jutphaas(nr. 15) | |
| 217 | - -1893 | -12-1893 | --- | -06-1907 | -09-1911 | -09-1911 | 188 | -06-1917 | -06-1917 | "Vernummerd tot GTA-aanhangrijtuig 540" | ||
| 218 | - -1893 | -12-1893 | --- | -04-1907 | - -1910 | - -1910 | 189 | -07-1917 | -07-1917 | "Vernummerd tot GTA-aanhangrijtuig 541" | ||
| 219 | - -1893 | -01-1894 | --- | -09-1907 | --- | --- | --- | - -1918 | -08-1918 | gesloopt |


